Toen belastingplichtige van de rechtbank te horen kreeg dat inspecteur gelijk had, ging hij in hoger beroep bij het Hof Den Haag. Het ging om een stoomschip dat in afbouw was en flink wat geld op de bank van de bv. Het stoomschip was bedoeld om nieuwe stoomketels te ontwikkelen voor de kernactiviteiten van de onderneming: de handel in en het verhuren van stoomketels. Het geld op de bank wilde de bv gebruiken om het schip af te bouwen.
Bij het overlijden van de aandeelhouder claimde de erfgenaam de Bedrijfsopvolgingsregeling toe te passen over het volledige bedrag.
Het Hof oordeelde dat het stoomschip en de bouw daarvan behoort tot de ondernemingsactiviteiten van de bv. Het schip moet tot het verplichte ondernemingsvermogen worden gerekend. Ook het geld op de bank was vanaf het begin bedoeld was om gebruikt te worden voor de onderneming: dus ondernemingsvermogen.
Al met al een interessante uitspraak omdat de bv er voor het Hof wel in slaagt om het bewijs rond te krijgen, wat eerder niet lukte voor de rechtbank.
Daarnaast is het interessant dat het Hof de bewoordingen ‘verplicht ondernemingsvermogen’ gebruikt. Dit speelt met name bij vastgoed en projectontwikkeling.
In de periode van ontwikkeling kan vastgoed tot het ondernemingsvermogen behoren. Echter bij oplevering van het vastgoed dat vervolgens gebruikt wordt voor verhuur is de Belastingdienst van mening dat het verandert in beleggingsvermogen.
Dat is raar omdat het vastgoed volgens de vermogensetikettering eerst verplicht ondernemingsvermogen is. Deze uitspraak geeft juist aan dat het Hof ook het criterium van de vermogensetikettering aanhoudt.
Lees hier de volledige uitspraak: Hof Den Haag 15 november 2017.