Op 6 augustus 2015 is er een uitspraak gepubliceerd van Rechtbank Den Haag over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR: zie uitleg in de kennisbank) uit de Successiewet (SW).
In deze zaak had erflater, de heer Y, alle certificaten van aandelen in een holding-bv. In 2011 komt hij te overlijden. Bij zijn overlijden worden alle certificaten gelegateerd aan X. Op het moment van overlijden heeft de holding-bv geen aandelen meer in de werk-bv. De aandelen in de werk-bv zijn in 1997 voor een deel (53%) overgedragen aan X. Het restant is twee jaar later in 1999 overgedragen. De werk-bv drijft een designmeubelenzaak en er worden interieuradviezen gegeven. Het bedrijfspand is en blijft eigendom van de holding-bv van Y en wordt verhuurd aan de werk-bv.
Erfgenaam X claimt in de aangifte erfbelasting toepassing van de BOR op het pakket certificaten. X beargumenteert dat Y tot zijn overlijden iedere dag in de winkel was om klanten te adviseren en ontwerpen te maken. De holding-bv heeft zogezegd een belang dat qua risico en zeggenschap gelijk staat aan een aandelenbelang. De rechtbank oordeelt met de Belastingdienst echter dat de BOR niet kan worden toegepast, omdat:
- de holding-bv geen materiële onderneming drijft door verkoop van designmeubelen en interieuradviezen.
- X niet aannemelijk maakt dat Y met zijn specifieke kennis en kunde een hoger rendement behaalt op het bedrijfspand dan met normaal vermogensbeheer.
Het lijkt erop dat erflater Y zich niet goed heeft laten adviseren. Met de huidige kennis van de regeling zou een aandelenpakket van minimaal 5% in de werk-bv gehouden door de holding-bv door de consolidatieregel de BOR wel van toepassing zijn geweest. Het vermogen van de holding, bestaande uit het bedrijfspand, kan dan worden toegerekend aan de materiële onderneming van de werk-bv.
De volledige uitspraak is hier te downloaden: uitspraak.